nl
Tickets Nieuwsbrief
Nieuws

De bevrijding van de Dossinkazerne

19.12.2024

In 2025 ligt het einde van de Tweede Wereldoorlog tachtig jaar achter ons. Een bijzondere verjaardag om de overwinning van de geallieerden te vieren.

Als onderzoekscentrum vinden we het belangrijk om het Belgische en Mechelse verhaal te delen. Veerle Vanden Daelen, conservator en coördinator Collecties en Onderzoek bij Kazerne Dossin, bracht in kaart wat de ‘bevrijding’ betekende bij de Dossinkazerne en voor de vervolgde Joden, Sinti en Roma.

In de nacht van 3 op 4 september 1944 verlieten de bezetter en de collaborerende bewakers van de Dossinkazerne hun post in Mechelen en lieten minstens 549 Joodse en 3 niet-Joodse gevangenen onbewaakt achter in de kazerne. Wat gebeurde met hen? En wat met de vele gedeporteerden en anderen die ondergedoken leefden? Was er opvang voor hen voorzien? Wat en wie troffen ze aan als ze naar huis terugkeerden? Hoe ging het eraan toe die eerste dagen en maanden na de bevrijding? De bevrijding was verre van het einde van de nachtmerrie voor Joden, Sinti en Roma. Het was het begin van maanden en jaren van onzekerheid over het lot van dierbaren, het gevoel nergens meer thuis te horen en een totaal gebrek aan zorg en begrip voor het onnoemelijke fysieke en psychische lijden. En tóch zien we tegelijkertijd het heropstarten van Joods leven, ondanks of misschien net omwille van wat er gebeurd was.

Het zou rond middernacht geweest zijn dat de bezetters de poort openden van de Dossinkazerne en in konvooi vertrokken. De achtergebleven Joden en drie niet-Joodse gevangenen wisten aanvankelijk met hun vreugde geen blijf, maar deze was van korte duur. Want wat nu? Er was weinig tot geen gecoördineerde hulp voor de Joden, achtergelaten in de Dossinkazerne. Sommigen gingen de stad in of trachtten op eigen kracht naar huis terug te keren, anderen keerden snel terug naar de kazerne, waar Joodse vertegenwoordigers uit Brussel naartoe kwamen om hen wat geld voor hun terugkeer te geven of transport voor hen te regelen. Ook wie ondergedoken de oorlog had overleefd in België, wilde terug naar huis. Maar terugkeren naar huis was in de meeste gevallen een koude douche: men vond geen familie of vrienden terug en voor een groot deel van de overlevenden was er zelfs geen woning meer om naar terug te keren. Joodse woningen waren leeggeroofd in het kader van de Möbelaktion, waarbij alle bruikbare meubelen verzameld werden om de huizen van Duitse slachtoffers van geallieerde bombardementen te bemeubelen. Buren aan wie spullen in bewaring waren gegeven, beweerden plots nooit iets ontvangen te hebben. En aangezien het merendeel van de Joodse bevolking in België zijn woning huurde, waren die na hun langdurige afwezigheid doorverhuurd. Er woonden volslagen vreemden in hun woningen,… er was eenvoudigweg geen “thuis” om naar terug te keren. De enige bezittingen die ze hadden, waren de kleren die ze droegen en het weinige andere dat ze eventueel bij zich hadden.

Velen verkeerden in grote nood. De eerste hulp kwam er van het Joodse verzet van tijdens de oorlog: Het Joodsch Verdedigingskomiteit (Comité de Défense des Juifs) veranderde zijn naam in het Comité ter Verdediging van de Joodsche Belangen en organiseerde de eerste noodhulp. Ze namen de zorg op voor de Joodse weeshuizen en ouderlingen, organiseerden opvangcentra met slaapplaatsen en een volkskeuken, verdeelden kledij, zorgden voor registratie van overlevenden, deden opzoekingen naar vermiste personen, boden juridische hulp en zoveel meer. De Joodse sociale hulp werd gecentraliseerd in Brussel en opereerde daar vanaf 11 oktober 1944 onder de naam Aide aux Israélites Victimes de la Guerre/Hulp aan Israëlieten Slachtoffers van de Oorlog (AIVG/HISO). Regionale afdelingen waren actief in andere delen van het land, zoals in Antwerpen. Met financiële en logistieke steun, vooral vanuit het buitenland en internationale Joodse organisaties, in het bijzonder van het Jewish Joint Distribution Committee (JDC of Joint), trachtte deze organisatie de grootste en meest dringende noden te lenigen.

In deze eerste weken en maanden na de bevrijding in september 1944 waren het vooral Joden die de oorlog hadden overleefd in België (meestal ondergedoken) en Joden uit België die met de geallieerde legers terugkwamen in het land. Allen waren ze wanhopig op zoek naar nieuws over hun dierbaren. Zeker voor de geallieerde militairen was het een confrontatie met informatie over de Jodenvervolging tijdens de bezetting.

Voor de Antwerpse David Isboutsky, die via Spanje, Portugal en Cuba was gevlucht , zich vervolgens had aangemeld voor het leger en met de geallieerde troepen België mee bevrijdde, was het een emotionele hereniging met zijn ouders. Zij wisten te overleven  in een ouderentehuis buiten Antwerpen.

Weinigen was dit geluk echter beschoren. Herbert Stellman vond bij het aanbellen aan de deur van zijn ouderlijk huis in Antwerpen zijn ouders niet terug, maar vernam dat zij gedeporteerd waren en dat alle meubels weggehaald waren. “Een Belgisch Soldaat komt thuis – Hij vindt zijne joodsche ouders niet”, kopte de Volksgazet van 7 september 1944.

Léon Gronowski, die de oorlog in Brussel overleefde, schreef in zijn dagboek op de bevrijdingsdag van Brussel, 3 september 1944: “Het land is bevrijd; de mensen rennen de straat op – uitzinnig van vreugde; er wordt gehuild, gelachen, gezongen; iedereen omhelst elkaar, het is echt feest; … ik voel nog geen bevrijding; ik ben ongelukkig en teneergedrukt,… mijn naasten zijn nog in het kamp. … Ik dool in de straten, weet niet waarheen, mijn hart bloedt; de bevrijding is niet voor mij bedoeld. (vertaald uit het Jiddisch)” Gronowski’s vrouw, Chana Kaplan, en zijn dochter Ita waren gedeporteerd vanuit de Dossinkazerne. Zijn zoontje Simon was ontsnapt uit het XXste konvooi. Op nieuws over Chana en Ita was het nog maanden wachten, want Auschwitz-Birkenau werd pas bevrijd op 27 januari 1945. De kampen naar waar Auschwitz-gevangenen verplaatst werden, onder meer tijdens de zogenaamde Dodenmarsen, zouden nóg later bevrijd worden. De eerste gerepatrieerden kwamen pas eind maart, begin april 1945 in België aan. En ook dan blijft een grote terugkeer uit: amper vijf op de honderd mensen die uit de Dossinkazerne werden gedeporteerd, overleefden de kampen. De toestand en verhalen van de weinige overlevenden brengen de harde realiteit van de genocide aan het licht. Een realiteit die dan pas begint door te dringen. Tot die tijd was de hoop hoog gebleven. Bij de Gronowski’s komt er geen nieuws van Chana en Ita. Léon Gronowski sterft op 9 juli 1945 uit wanhoop in hun huis in Etterbeek. De veertienjarige Simon moet nu alleen verder.

Ook voor de kampoverlevenden was de terugkeer een traumatiserende ervaring. Fysiek en psychisch gebroken, overlevende van 12 kampen en de dodenmarsen, keerde Chil Elberg op 22 mei 1945 terug naar Brussel. Bij zijn thuiskomst trof hij niemand van zijn familie aan. Hun naam was van de deurbel verdwenen. Later dat jaar keerde zijn zus terug uit Zwitserland waar zij de oorlog overleefde. Chil getuigde later dat zijn vreugde om die hereniging onbeschrijflijk was, eindelijk voelde hij zich niet meer zo alleen in de wereld. Vele anderen, zoals Emiel Vos, keren alleen terug. Emiel weet tegen die tijd al dat zijn echtgenote met hun drie kleine zoontjes bij aankomst in Auschwitz-Birkenau geen kans maakten en onmiddellijk werden vergast. Terugkeren naar het huis waar ze samen leefden en gelukkig waren, kon hij niet. Hij zei zelf: “Toen ik ben teruggekomen ben ik eerst naar mijn woning gaan kijken. Nou, die was… bewoond. En als ik had gewild, had ik er die mensen kunnen laten uitzetten. Ik had het recht om terug in de woning te gaan waar de Duitsers me uitgesleept hadden. Maar ik was alleen, wat moest ik daar doen? Waar ik met mijn vrouw en mijn kinderen geleefd heb, is het niet leuk om daar te gaan wonen. In geen geval. En toen ben ik bij mijn buren op bezoek gegaan. Die hadden nog wat spulletjes van mij bewaard, en daar stond nog het fietsje van mijn oudste zoon.” Het fietsje van de zesjarige Andries Vos, Emiels stem breekt wanneer hij het over zijn vermoorde gezin heeft.

Naast een volledig  gebrek aan psychische hulp bij de onnoemelijke trauma’s die hun nachten bleven kwellen, ontbraken  ook erkenning als politiek gevangene en enige vorm van schadeloosstelling vrijwel volledig. Dat was niet alleen zo voor de Joodse slachtoffers, maar ook voor de overlevende Sinti en Roma. De overlevende Roma Stevo Caroli kreeg ondanks het indienen van een aanvraag een nul op het verzoek: geen erkenning, geen financiële steun,… niets.

Een lichtpunt in het duister voor sommige overlevenden waren de gemeenschapsmomenten: de samenkomsten en activiteiten in het opvangcentrum, de Joodse verenigingen die weer opstarten en de religieuze feesten en tradities die na jaren van vervolging weer openlijk gevierd konden worden… Voor velen die alleen achterbleven, voelde de gemeenschap aan als familie, een plek die de leegte kon opvangen en de moed gaf om door te gaan.

Links om verder te lezen:

Veerle Vanden Daelen, ‘75 jaar geleden: een lichtje in de duisternis, de heropleving van het Joods leven in Antwerpen’, https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2020/06/01/75-jaar-geleden-het-joodse-leven-herneemt/

Veerle Vanden Daelen, ‘Het Leven moet doorgaan. De Joden in Antwerpen na de bevrijding, 1944-1945.’, Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis – nr 13-14 – 2004, https://www.journalbelgianhistory.be/nl/journal/bijdragen-tot-eigentijdse-geschiedenis-nr-13-14-2004/leven-moet-doorgaan-joden-antwerpen-na

Dossier: De Bevrijding, Getuigen – Tussen Geschiedenis en Herinnering (Témoigner – Entre Histoire et Mémoire), nr. 139, met artikels over 80 jaar bevrijding, de bevrijding van de Dossinkazerne en Breendonk en het Joods leven in Antwerpen en Luik onmiddellijk na de bevrijding.

Afbeelding: De eerste Britse tanks worden in Antwerpen op 4 september 1944 uitbundig verwelkomd (bron Kazerne Dossin, Fonds Kenis).